(Nederlandsch Maandblad voor Philatelie, april en
mei 1992)
◄ Vorige pagina Dit artikel is verdeeld over achttien webpagina’s. Volgende pagina ►
Disclaimer
|
In vogelvlucht door de geschiedenis
De Romeinse geschiedschrijver Tacitus is de eerste die melding maakt van het
bestaan van de Esten. In zijn Germania, dat in 98 na Chr. werd
gepubliceerd, maakt hij gewag van de Aesti, een vreedzaam volk dat zich
bezighield met landbouw, veeteelt en visserij. De nederzettingen van de Esten
stonden onder leiding van een Raad van Ouden en hadden onderling weinig
contact. Een centraal gezag ontbrak.
Aan de kust van Zuid-Estland en Noord-Letland leefde een ander volk, de
Lijflanders, die een verwante taal spraken. Bij het begin van onze jaartelling
was dit volk al vrijwel verdwenen. De noordelijke Lijflanders namen het
Estisch, de zuidelijke het Lets als taal over. Tot in het begin van de
twintigste eeuw werd het gebied gevormd door Zuid-Estland en Noord-Letland,
Lijfland genoemd.
|
■ Afbeelding 7. Het wapen
van de Estische provincie Saaremaa (tegelijkertijd Estlands grootste
eiland): een Vikingschip. Zegel van 2 januari 1940
|
In de negende en tiende eeuw kwam het
tot een gewelddadige confrontatie met de buitenwereld, waarop de Esten geen
antwoord hadden. De westkust werd geplunderd door de Noormannen (afbeelding 7).
De hoofdstad Tallinn is dan wel niet door de Noormannen gesticht, maar beleefde
wel zijn eerste bloei als hun vesting en steunpunt. De naam Tallinn is ontstaan
uit Taani linn, ‘stad van de Denen’.
In het oosten kregen de Esten te maken met invallen van de Russen. De
Russische prins Jaroslav bouwde bij de stad Tartu een fort, dat hij
Jurjev noemde.
De Esten wisten de Russen te verjagen, maar slaagden er niet in de Noormannen
het land uit te krijgen.
In het begin van de dertiende eeuw werden de Esten ook vanuit het zuiden
aangevallen. De nieuwe vijand was bisschop Albert von Buxhoevden, die met
zijn Zwaardridders, een religieuze orde van adellijke Duitsers, de heidense
Letten en Esten wilde bekeren – en onderwerpen. De Noormannen waren inmiddels
tot het christendom overgegaan, en dus kregen de Zwaardridders de steun van
koning Waldemar II van Denemarken. In 1227 was de verovering van Estland
voltooid. Het Deense deel werd in 1346 verkocht aan
|
de Duitse Orde, de opvolger van de Zwaardridders. Tussen die twee jaartallen
lag een eeuw waarin de Duitse veroveraars voortdurend slag moesten leveren
met Russen, Litouwers en Estische opstandelingen. Ook het (toen nog) Deense
deel van Estland ontkwam niet aan oorlogsgeweld; Estische opstandelingen
hebben enkele malen tevergeefs Tallinn belegerd.
De grond van de Esten, vroeger collectief bezit van de dorpsgemeenschap, werd
opgedeeld onder een klein aantal Duitse grootgrondbezitters (de ‘Baltische
baronnen’). De Esten werden als ‘lijfeigenen’ (of beter: ‘horigen’) op de
grond van hun landheer tewerkgesteld.
De Duitse tijd was overigens niet alleen maar een periode van feodale
onderdrukking. Onder de Duitsers kwamen de Estische steden tot grote bloei.
De Esten zelf profiteerden hier echter nauwelijks van; er waren maar weinig
Esten buiten de agrarische sector werkzaam en er woonden nog minder Esten in
de steden. Die steden kregen een bevolking van overwegend Duitse immigranten;
een groot deel daarvan hield zich met de handel bezig. De belangrijkste
Estische steden, Tallinn (in het Duits Reval; afbeelding 8), Tartu (in
het Duits Dorpat), Viljandi (Fellinn) en Pärnu (Pernau),
maakten deel uit van het Hanzeverbond, een kring van samenwerkende
handelssteden. Narva (afbeelding 9) had een handelskantoor van het Verbond. De
kern van de Hanze bestond uit Duitse steden als Keulen, Lübeck, Hamburg,
Bremen, Danzig en Königsberg, maar daarnaast hoorden ook het Zweedse Visby en
Nederlandse steden als Zwolle, Deventer, Kampen, Zutphen en Zaltbommel erbij.
Het Verbond had handelskantoren tot aan Bergen in Noorwegen toe, zelfs in
het Russische Novgorod.
■ Afbeelding 7. Het raadhuis
van Tallinn, gebouwd in de veertiende en verbouwd in de vijftiende eeuw; apart
afgebeeld: de windwijzer ‘De Oude Thomas’. Zegel van de Sovjet-Unie, 6
december 1973
|
|
■ Afbeelding 8. De ‘Burcht van
Hermann’ in Narva. Zegel uitgegeven onder Duitse bezetting, 22 september 1941.
Narva werd later, in februari 1944, door een Sovjetbombardement met de grond
gelijk gemaakt; de burcht is een van de weinige gebouwen die in de oude staat
hersteld zijn
|
De Duitse Orde kon zich niet handhaven temidden van de grote mogendheden
Rusland, Polen en Zweden. In 1466 verklaarde de Orde zich schatplichtig aan de
Poolse koning. In het begin van de zestiende eeuw kreeg de hervorming vaste
voet in Estland en Letland. De meeste Baltische baronnen gingen tot het
lutheranisme over – en hun Estische en Letse horigen met hen. De Duitse Orde
werd ontbonden in 1561.
Reeds vóór dat jaar moesten de Duitsers het hoofd bieden aan invasies van de
Russen en de Zweden. De Zweden hadden rond 1580 heel Estland (deze naam stond
toen alleen voor het noordelijk deel van het huidige Estland) en Lijfland in
bezit.
■ Afbeelding 9. Afbeelding 10.
Hoofdgebouw van de universiteit van Tartu. Zegel van 1 juni 1932
|
Onder Zweeds bestuur
veranderde weinig, al werd de positie van de horigen tegenover hun landheren
iets beter. De belangrijkste daad van de Zweden was, achteraf bekeken, de
stichting van de universiteit van Dorpat in 1632 (afbeelding 10). De universiteit
werd het belangrijkste centrum voor wetenschappelijk onderzoek binnen het
Baltische gebied en hoewel van het begin af aan de meeste hoogleraren Duitsers
waren, werd ze een kweekvijver voor het Estische nationalisme.
De Zweedse heerschappij duurde tot 1709. In dat jaar versloeg de Russische
tsaar Peter de Grote de Zweedse koning Karel XII bij Poltava in de Oekraïne.
Russische troepen rukten Lijfland en Estland binnen. Inlijving van deze
gebieden als Russische provincies was geen moeilijke taak, omdat de
ontevredenheid over de hoge Zweedse belastingen onder de Baltische baronnen
algemeen was.
|
Bij de Vrede van Nystad (1721) deed Zweden officieel afstand van de Baltische
provincies.
|