◄ Vorige pagina Dit artikel is verdeeld over achttien webpagina’s. Volgende pagina ►
De tsaar steunde nu eens de Baltische baronnen, en probeerde dan weer hun macht in te perken door de Esten rechten te verlenen. In 1816 werd in Estland de horigheid afgeschaft, in 1819 in Lijfland. De Esten (en Letten) veranderden van horigen in pachters. Ze hadden nu de mogelijkheid wat te sparen en met hun spaargeld eigen land te kopen. Bij het begin van de onafhankelijkheid was meer dan de helft van het land in Estische handen, al was de grootte van de gemiddelde Estische boerderij natuurlijk maar een fractie van die van een Duits landgoed. Het Estische nationalisme heeft, hoe merkwaardig het ook klinkt, zijn wortels in de belangstelling van geletterde Duitsers voor de Estische taal en folklore. Een groep hoogleraren aan de universiteit van Tartu, van wie F.R. Fählmann en F.R. Kreutzwald (afbeelding 11) de bekendsten zijn, bestudeerde de Estische literatuur en publiceerde erover. De weinige Esten die de gelegenheid kregen door te studeren, ontdekten dat het Estisch een volwaardige taal was en de Estische cultuur zeker niet inferieur aan de Duitse of de Russische. Velen van hen ontwikkelden zich tot nationalisten. ■ Afbeelding 9. F.R. Fählmann (linksboven en rechtsonder; 1800-1850) en F.R. Kreutzwald (1803-1882) in een blokje, uitgegeven op 15 juni 1932 In de loop van de negentiende eeuw groeide het aantal Estische intellectuelen gestaag. Het welvaartspeil van de Esten, en ook het aantal Esten dat zich in de steden vestigde en ging werken in de opkomende industrie, hield daarmee gelijke tred. Er ontstonden ook nationalistische kranten: in Dorpat Postimees, waarbij de latere politicus Jaan Tõnisson betrokken was, in Reval Teataja, met als hoofdredacteur de latere president Konstantin Päts. Tõnisson stichtte de Estische Nationale Progressieve Partij, die zich vooral inzette voor een grote mate van zelfbestuur voor Estland en Noord-Lijfland. In tegenstelling tot Letland kregen de socialisten in Estland nauwelijks een voet aan de grond. De belangstelling voor de bolsjewiki, de partij van Lenin, was helemaal minimaal. Niettemin breidde de opstand van 1905, waarin de socialisten een belangrijke rol speelden, zich ook uit tot Estland. De volkswoede richtte zich hier in de eerste plaats tegen de Baltische Duitsers. Lynchpartijen en plunderingen waren aan de orde van de dag. Tsaar Nicolaas II werd de toestand meester – ten koste van duizenden doden – maar kon daarna niet meer rekenen op enige populariteit bij de bevolking. In de Baltische provincies trad het leger op met executies en deportaties. De tsaar trachtte nu de ontevredenheid weg te nemen door een parlement (de Doema) in te stellen. Vanuit de Baltische provincies werden veel nationalisten afgevaardigd, onder wie ook Tõnisson en Päts. De macht van het parlement werd in 1907 alweer ingeperkt, omdat het besluiten nam die de tsaar niet zinden. In het nieuwe parlement zaten nog maar twee Esten. Belangrijker was dat in 1906 onderwijs in de Estische taal officieel mogelijk werd gemaakt. Dit vestigde het idee dat er wel degelijk iets kon worden bereikt en bevorderde dus het Estische nationaal besef. |
||||||||||||||||||||||||||
|