(Nederlandsch Maandblad voor Philatelie, november en
december 1990)
◄ Vorige pagina Dit artikel is verdeeld over zestien webpagina’s. Volgende pagina ►
Disclaimer
|
Onder Russische overheersing
Het huidige Letland was verdeeld over drie gouvernementen. Alleen Koerland was
geheel Lets. De hoofdstad was Mitau (Jelgava). Het gouvernement
Lijfland omvatte een Lets deel (met daarin de hoofdstad Riga, die ook
hoofdstad van Lijfland was) en een Estisch deel. Daarin lag bijvoorbeeld
de universiteitsstad Dorpat, nu Tartu. Dorpat en Vilnius1
waren tot in de twintigste eeuw de enige steden in het Balticum met een
universiteit. De eerste universiteit in Letland werd in 1919 gesticht in
Riga.
Latgale viel onder het gouvernement Witebsk; de hoofdstad lag buiten Letland
en is thans hoofdstad van een Wit-Russische provincie.
De Duitse grootgrondbezitters behielden hun overheersende positie; daarnaast
waren veel Duitsers actief in de handelssector. In Latgale was een deel van de
grootgrondbezitters Pools, maar verder was de situatie hetzelfde.
|
De gangbare visie op tsaristisch Rusland is dat het een land was waar
eeuwenlang niets veranderde totdat de Oktoberrevolutie alles op zijn kop
zette. Deze visie is zeker voor de Baltische provincies niet geheel juist. De
tsaren steunden nu eens de Baltische baronnen, en probeerden dan weer hun
macht in te perken door de Esten en Letten rechten te verlenen. In 1817 werd
in Koerland de horigheid afgeschaft; in 1819 in Lijfland. In Latgale gebeurde
dit pas in 1861. De Esten en Letten veranderden van horigen in pachters. Ze
hadden nu de mogelijkheid wat te sparen en met hun spaargeld eigen land te
kopen. Bij het begin van de Letse onafhankelijkheid was 63,5 procent van het
land in Letse handen.
Vóór de negentiende eeuw was een klein aantal Esten en Letten in staat een
studie te volgen. Ze traden daarmee automatisch toe tot de rangen van de
Duitstalige bourgeoisie. In de negentiende eeuw was dit geen automatisme meer.
Merkwaardig genoeg waren het Duitse intellectuelen als bijvoorbeeld August
Bielenstein (1826‑1907) die als eersten belangstelling kregen voor de
Letse taal en cultuur. Letten als Krišjānis Barons (1835‑1923;
afbeelding 5), die Letse volksliederen verzamelde en publiceerde, en de
onderwijzer en journalist Attis Kronvalds (1837‑1875; afbeelding 6)
namen de fakkel over. De nieuwe Letse intelligentsia had veel belangstelling
voor het nationalisme of voor het socialisme, meestal voor allebei. De dichter
Jānis Rainis (1865‑1929; afbeelding 7) is hiervan een
voorbeeld.
|
|
|
■ Afbeelding 5. Krišjānis
Barons op een zegel van de Sovjet-Unie, 31 oktober 1985
|
■ Afbeelding 6. Attis
Kronvalds op een zegel van 4 januari 1936
|
■ Afbeelding 7. Jānis
Rainis op een zegel van 23 mei 1930
|
Na 1860 probeerde de tsaar de Baltische provincies te russificeren, allereerst
door de Duitsers en de autochtone bevolking tegen elkaar uit te spelen. In
Letland reageerden de Baltische baronnen door de Letten meer invloed in het
lokale bestuur te geven. In veel gemeenteraden kregen nationalistische groepen
de meerderheid. De Russen probeerden wel tegenspel te geven; sommige
nationalistische leiders moesten uitwijken naar het buitenland. Maar de
oprichting van nationalistische bladen en een Sociaal‑Democratische
Partij, die zich onder andere sterk maakte voor een autonoom Letland, konden
de Russen niet voorkomen. Rainis speelde in deze partij een belangrijke
rol.
In 1905 brak een opstand uit, die begon in Sint‑Petersburg en zich
uitbreidde over een groot deel van Rusland, ook over de Baltische provincies.
Daar richtte de volkswoede zich vooral tegen de Duitsers. Lynchpartijen en
plunderingen waren aan de orde van de dag. Tsaar Nicolaas II werd de toestand
meester, ten koste van duizenden doden, maar veel goodwill had hij
daarna niet meer. In de Baltische provincies trad het leger op met executies
en deportaties. De nationalistische leiders doken onder.
■ Afbeelding 8. Jānis
Čakste op een zegel van 18 april 1928
|
De tsaar trachtte nu de ontevredenheid weg te nemen door een parlement (de
Doema) in te stellen. Vanuit de Baltische provincies werden veel
nationalisten afgevaardigd, onder hen ook de latere Letse president Jānis
Čakste (1859‑1927; afbeelding 8). Het parlement werd al spoedig
weer ontbonden omdat het besluiten nam die de tsaar niet zinden. Later werd
weer een nieuw parlement gekozen, onder een andere kieswet. In deze nieuwe
Doema zaten ook (zij het minder) nationalisten, maar het was een vrij
machteloos orgaan.
Belangrijker was dat in 1906 onderwijs in de Letse taal mogelijk werd
gemaakt. Dit vestigde het idee dat er wel degelijk iets kon worden bereikt
en bevorderde dus het Letse nationaal besef.
|
Noot
- De universiteit van Vilnius werd trouwens in 1832
gesloten, als strafmaatregel na een Pools-Litouwse opstand, en ging pas in
1919 weer open. ↑
|