25 april 2005

SOLIDAIR? IK NIET!


In Nog even een ommetje, een bundel essays over de romancyclus Het Bureau van J.J. Voskuil, analyseert Carola Kloos de levenshouding van hoofdpersoon Maarten Koning. Konings kernbegrip is ‘solidariteit’. Nadat ze heeft geanalyseerd wat dat begrip eigenlijk inhoudt – en dat kunnen we kort samenvatten: een holle frase – verzucht Kloos: ‘En nu wil ik het woord nooit meer horen.’
Ik sta dus niet alleen. ‘Solidariteit’ – het staat bovenaan mijn lijstje van irritante woorden. ‘Collegialiteit’ staat op de tweede plaats. Dat is niet zo vreemd. Het is een verwant begrip, alleen enger. Collegialiteit staat voor solidariteit binnen kleinere kring, de kring van mensen met wie je moet werken. Maar beide woorden worden gebruikt om je op te zadelen met klussen waar je geen zin in hebt.

Toen ik een keer weigerde om nog langer boeken te begeleiden als die werden gezet en gedrukt bij de slechtste drukkerij van Nederland, verweet een van mijn collega's mij dat ik niet collegiaal was. Die bewuste collega had niet lang daarvoor hartstochtelijk de kant van die drukkerij gekozen toen ik daarmee in conflict verzeild was geraakt. Dat die lui de planning met een week hadden overschreden om een derde proef af te leveren waarin de helft van de correcties uit de tweede proef niet was uitgevoerd, dat was helemaal niet erg. Dat ik daarover in de kantlijn van die proef een hatelijke opmerking had gemaakt (iets in de trant van ‘Heeft deze vent eigenlijk de BLO wel afgemaakt?’), dat was pas erg! Niet erg collegiaal, nietwaar, om een collega keihard af te vallen en partij te kiezen voor een wanpresterende leverancier waarmee hij een conflict heeft.
Waarschijnlijk omdat zij wel de laatste was om het woord collegialiteit in de mond te nemen, was ik te beduusd om te vragen wat ze bedoelde. Bedoelde ze dat een ander in vier achtereenvolgende proeven steeds dezelfde dingen moest bijschrijven als ik het niet deed? Dat hoeft helemaal niet als je het boek in handen geeft van een zetter die jouw correcties wél uitvoert. Toen we zo'n twintig boeken verder waren, werd het concept van de boekenreeks trouwens herzien en ging de nieuwe reeks inderdaad naar een andere zetter. Zij en haar chef hadden mij en mijn mederedacteuren een hoop overbodig werk kunnen besparen als ze dat eerder hadden gedaan. Of bedoelde ze soms dat ik dat geteisem uit Heerhugowaard als mijn collega's moest beschouwen? Tot op de huidige dag weet ik het nog niet. Maar wat ik wel weet is dat collegialiteit niets betekent. Het is een inhoudsloos begrip, dat alleen maar gebruikt wordt als bezweringsformule om je dingen te laten doen waar je geen zin in en geen belang bij hebt.

Bij het begrip ‘solidariteit’ is het van hetzelfde laken een pak. Alleen kost het je vaak ook nog geld. Vrijwillig of afgedwongen. Alle sociale premies zijn gebaseerd op het ‘solidariteitsprincipe’. Je moet ze betalen, ook als je helemaal geen solidariteit voelt met de begunstigden. En als je lid bent van een vakbond, krijg je een blaadje thuis dat jou vertelt hoe solidair je wel niet bent met die grote kring van lotgenoten waarin je bent opgenomen. Je mede-werknemers, je collega's-in-bredere-zin, die om je heen staan om jou te beschermen tegen jouw boosaardige werkgever.

Dat soort solidariteit heb ik definitief afgezworen in 2001, toen het personeel van de Nederlandse Spoorwegen ging staken. De directie wilde de dienstroosters veranderen. Machinisten en conducteurs mochten niet meer door het hele land reizen, maar kregen een kleiner gebied toegewezen. De FNV'ers en de leden van de categorale bonden onder hen namen het niet. Ze wilden geen ‘rondje om de kerk’, ze wilden afwisseling. Het spoor ging plat.
Om te beginnen vond ik dat ‘rondje om de kerk’ een doodnormale efficiencymaatregel, waar de directie het volste recht toe had. Machinisten waren er om een trein te besturen en conducteurs om passagiers te controleren, en niet om van het afwisselende uitzicht te genieten. Als ik op mijn werk naar buiten keek, zag ik het platte dak van boekbinderij Sikkens. Daarbij vergeleken heeft zelfs iemand die de hele dag heen en weer rijdt tussen Zwolle en Kampen nog een boeiend en afwisselend uitzicht. In de tweede plaats zag ik niet in waarom de conflicten tussen het personeel en de leiding van de NS altijd maar weer over de ruggen van de reizigers moesten worden uitgevochten. De reizigers hebben aan dat hele conflict part noch deel. Ze hebben het niet veroorzaakt, ze kunnen het ook niet oplossen. Dus moeten ze erbuiten worden gelaten. Ik heb toen mijn FNV-lidmaatschap opgezegd. Ik wilde niet langer solidair zijn met mensen die zelf op geen enkele manier solidair waren met mij, sterker nog: die mij compleet onnodig opzadelden met een probleem. Ik kan toch moeilijk in mijn blaadje zetten dat het te laat verschijnt omdat het personeel van de Spoorwegen zo nodig moet staken? Dat pikt de abonnee niet, en terecht niet. Die stakers waren geen ‘collega's-in-bredere-zin’, dat waren mijn vijanden, net als die prutsers van die drukkerij in Heerhugowaard.

Ik was 24 jaar FNV-lid geweest; nog één jaar en ik had de zilveren bondsspeld gekregen.
Omdat het lidmaatschap van een vakbond toch een goede verzekering is tegen eventuele conflicten met de werkgever, ben ik kort daarop lid geworden van het CNV. Die bond had niet gestaakt. Ik ben er niet ontevreden mee. Ik kan me niet in alles vinden waar het CNV voor staat, maar het meeste dat ze doen, doen ze ook namens mij.

Als ik mijn maandelijkse loonstrookje bekijk en ik zie de post ‘VUT-premie’, dan voel ik me allerminst solidair met de mensen die daarvan profiteren. Dan bedenk ik dat ik al VUT-premie betaal sinds die werd ingevoerd, maar dat ik daar zelf nooit van zal profiteren. Daar ben ik net te jong voor. Ik moet door tot mijn vijfenzestigste, en dan mag ik nog blij zijn. Misschien hoor ik tegen die tijd wel dat ik nog vijf jaar langer moet doorwerken. Nee, ik kan niet zeggen dat ik denk: Wat mooi dat ik zoveel mensen tussen 58 en 65 een gelukkige oude dag bezorg. Dan denk ik: De generatie die geboren is tussen 1930 en 1945 heeft wel héél goed voor zichzelf gezorgd. Dan denk ik ook: Laten we al die lui die nu op mijn kosten genieten van een riante uitkering, maar eens een flink stuk van die uitkering afpakken, zodat er ook nog wat voor mij overblijft.

De onrechtvaardigheid zit hem natuurlijk in de omslagstelsels waar we in Nederland voor hebben gekozen. WW, WAO, AOW – het zijn allemaal omslagstelsels. Wie werkt betaalt voor degeen die niet meer werkt. Ook de VUT is als omslagstelsel opgezet. Als de overheid de voorwaarden voor de uitkering verandert, zoals bij de WW en de WAO, of de uitkering helemaal afschaft, zoals bij de VUT, dan heeft een grote groep mensen voor niets premie betaald. Anders dan een particuliere verzekeraar, kan de overheid zich dat veroorloven. Wat kunnen we daarvan leren? Simpel, dat we moeten zorgen dat de overheid niet aan de voorwaarden van een sociale verzekering kan morrelen. Die omslagstelsels moeten worden vervangen door een individuele spaarregeling. Dat roep ik nu al zo'n dertig jaar. Wat ik daarop al niet te horen heb gekregen... Ik ben zelfs voor fascist uitgemaakt. Maar geleidelijkaan begint dat besef ook bij anderen door te dringen. Tot mijn grote genoegen wordt de nieuwe levensloopregeling inderdaad een individuele spaarregeling. Ik krijg gelijk. Nu moeten ze de regeling nog buiten het bereik van de grijpgrage klauwen van de overheid zien te brengen. Misschien jammer voor al die lieden die zo hard roepen dat je met Jan en alleman solidair hoort te zijn. Die zullen zelf moeten gaan werken om hun geld bij elkaar te krijgen in plaats van het onder het motto van solidariteit uit mijn zakken te kloppen.


Sijtze Reurich

♦ ♦ ♦ ♦ ♦ ♦

KANTTEKENING. Carola Kloos, ‘Maartens houvast: Solidariteit’, in: Arjan Peters (samensteller), Nog even een ommetje: Beschouwingen over Het Bureau van J.J. Voskuil, Van Oorschot, Amsterdam, 2000, blz. 117-139.
En wie bedoel ik met dat geteisem uit Heerhugowaard?